In september en oktober 2017 verbleven NRC-redacteur en dichter Marjoleine de Vos, moraalfilosoof Ann Meskens en organisatiefilosoof Mieke Moor als eerste gasten in de Hortus Hermitage. Hoe verhoudt de beschermde omgeving van de Hortus zich tot de wereld daarbuiten?

Op 29 oktober 2017 reflecteerde het drietal op de Hortus als groene retraiteplek. Dit is de tekst die Ann Meskens voorlas:

We werden lang geleden boeren en tuinders, dat is zo, maar we bleven ook altijd jagers en verzamelaars

Een pleidooi voor iets meer pauze – ook voor de vrijwilliger

 

1. De tuin. Het harde buitenleven.

Het stormde toen wij hier waren. Bijna de gehele week. Het slechte weer was voorspeld, maar wij hadden de afspraak niet afgezegd. Dan hadden ze ons terecht als bange stadsdametjes uitgelachen. Een deel van het avontuur om een hele week in een tuin te wonen, is dat je je dag en nacht bewust bent van de elementen rondom jou. Nu, dat waren we.

Het regende, het goot, het waaide, het loeide. Takken van bomen zwaaiden woest heen en weer. Plantenpotten, bijna zo groot als onszelf, kantelden en rolden over de grond, voortgestuwd door een razende wind. Er viel een boom om. En nog een.

En ook wanneer de loodgrijze wolken – zwaar van regen – leken weg te trekken, en er een opengescheurde flard blauwe hemel verscheen met schoongespoeld fel zonlicht, dan nog was het enkel om zoals een oprukkend leger in oorlogsgebied, zich terug te trekken, zich in allerijl te hergroeperen om met vernieuwde kracht aan te vallen.

Ik keek bedenkelijk om me heen, kon er in dit weer in een tuin worden gewerkt? Tatiana fotografeerde.

Toch waren er wandelaars in de hortus. “Kijk, de waarlijke natuurliefhebber!,” dacht ik. Weliswaar mét paraplu. Nog meer tot onze verbazing bleek dat er heel wat vrijwilligers op post waren. Rubberen laarzen, ja, een regenjas, ja, geen paraplu want dan hadden ze hun handen niet vrij. En elk moment dat het (on)weer het toeliet, waren ze met die zorgzame handen aan het wieden, hakken of – bomen, struiken en kleine plantjes aan het redden. Tot ze voor hun eigen veiligheid naar huis werden gestuurd.

Wij bleven. En als het onweder té erg werd, zochten we een onderkomen in het tuincafé of onze hermitage. Een schuilplaats onder de schuilplaatsen. En vanuit de omgebouwde suikersilo keek ik, als vanuit een scheepsruim met ronde patrijspoort, naar de op- en neerslaande golven van het noodweer. Tatiana fotografeerde. Binnenshuis. Ze kreeg nooit genoeg van het gefilterde licht.

Maar ik moet bekennen. Wat een avontuur, wat een vreugde, wat een plezier! En, wat ik noem: het there-you-go-again-gevoel, het groeide en overweldigde me.

Ik geef toe. Ik heb het bij overvloedige zomerregens, als schaarsgeklede wandelaars plots verrast door stortregens in alle richtingen wegrennen, kreten slakend, op zoek naar een schuilplaats.

Ik heb het in de winter, bij het ochtendnieuws, bijvoorbeeld, als het sneeuwt, en sneeuwt en sneeuwt en ons moderne-harde-snelle-lawaaierige-agressieveactieve leven niet meer nodig heeft dan een stil-zacht-wit dekentje om te worden lamgelegd.

Dus ook toen en daar: met mijn voeten stevig in de aarde geplant, een muts op mijn hoofd maar het voorhoofd en wangen nat van de regen, het there-you-goagain-gevoel. Alsof iets in mij de storm nog wou aanmoedigen. En al wat er nog aan natuur in me rest, was verrukt.

There we go again.

Eenzelfde soort verrukking overviel me toen ik op dag twee, – ‘s ochtends vroeg en nog in pyjama – de kruidentuin naast de hermitage inwandelde. Het leek even droog te blijven en ik bukte mij zonder nadenken om wat onkruid weg te halen: één plantje, nog één plantje, even later zat ik op mijn knieën, weg van de wereld en de tijd vergetend, in alle vredigheid te wieden. Wat maakte me zo gelukkig?

Het moest wel het volle-grond-gevoel zijn. Ik was bijna vergeten dat het bestond. Ik heb dan wel thuis in de stad een betegeld terrastuintje met potten en planten, en vlakbij een stadspark waar ik soms doorheen loop. Maar met mijn handen in de aarde wroeten, goh, zo basaal, zo zeldzaam, zo fijn. Ik kende het als kind, maar raakte het nadien, zoals de meesten onder ons, kwijt.

Tja. De mensheid is door de moderne geïndustrialiseerde, gemechaniseerde, verstedelijkte en ver-marktte manier van leven wel meer kwijtgeraakt, dacht ik zo. We zullen er wellicht een prijs voor betalen. Elke storm is toch ook een aanzegging hiervan. Het verrukt niet alleen, het maakt ook bang. Wij, mensen bouwen al millennia aan een indrukwekkende cultuur, wij zetten met enige reden een grote mond op, maar met één bliksemslag toont de natuur ons dat ze groter en grootser is dan ons. Ons moderne-harde-snelle-lawaaierige-agressieve-actieve leven heeft de laatste eeuwen zoveel slagen aan de natuur toegebracht, dat het niet verwonderlijk is, dat de natuur hoe langer hoe meer én met kracht zal terugslaan.

2. De tuin. Een zachte beschaving.

Ik verwachtte één tuin. Maar ik liep de hortus binnen en wandelde de ene tuin na de andere in. En zo stapte ik meanderend door het tuingebied, een natgeregende plattegrond in mijn handen, want het was er toch het weer niet naar om te verdwalen.

De mens en zijn of haar tuin(en).
Het is een lange geschiedenis.
Allereerst waren we jagers en verzamelaars,
toen pas werden we boeren en tuinders.

De tuin moet als een vroege vorm van cultuur worden beschouwd. De woordbetekenis duidt op omheining. Ook de woorden gaarde, garden, jardin verwijzen naar dat omsluiten, het scheppen van een binnen en een buiten. De wilde natuur wordt buitengesloten, een haag, een hek, een muur of een afrastering, de natuur die binnenblijft wordt gecultiveerd, in cultuur gebracht. We temmen of domesticeren, net zoals we dat deden met sommige wilde dieren, het omsloten gebied.

Het is pas dan dat er iets als onkruid ontstaat, vijandig kruid dat het liefst met handenvol over die omheining terug de wilde natuur wordt ingesmeten. De beschaafde natuur binnen de omheining, is sinds de omschakeling van de nomadische mens tot boer en tuinder, onze vriend. Het is ons erf. We zijn veilig. En de tuin dient ons allereerst, in al zijn gedaantes.

De mens heeft voedsel nodig, dat zit in zijn of haar natuur. Kijk. De groentetuin, de boomgaard, de kruidentuin, de bijenstal De mens is nieuwsgierig, verzamelt en wil zijn kennis uitbreiden. Zie daar. Het arboretum, het Pinetum, de Laarmantuin.

De mens wil zijn of haar geschiedenis en ook die van de tuin kennen. Kijk. De pre-historische Hondsrugtuin, of recenter, de 19de eeuwse Romantische Engelse tuin, verschillend van de strakke Franse tuin, De wat verwilderde Engelse tuin was een antwoord op de intussen verstedelijkte samenleving, met zo weinig mogelijk cultuur en terug zoveel mogelijk wilde elementen.

Hoe dient de tuin ons nog? Wat heeft de mens nog nodig?

Laat ons eerst aan het lichaam denken en dan aan het hoofd.
We hebben nood aan beweging. De behoefte aan een wandeling, een pad en een uitzicht. En ja, de mens heeft ook altijd behoefte aan schoonheid. Voilà. De rotstuin met zijn wandelpaden en rustplekken onderweg, een rozen- en hortensia-tuin, tuinen op kleur: blauwe, gele, rode tuinen, een streling voor het oog.

Daarnaast heeft de mens ook stilte, reflectie en meditatie nodig, een wijkplaats waar we even niets doen of nadenken: over onszelf, de anderen, onze verhouding tot de wereld. Wanneer en waar werd de mens bijvoorbeeld echt mens, een goede vraag, al moeten we daarvoor ver terug in de tijd gaan, nog voor de eerste tuin werd aangelegd.

Beluister de stilte van de goed verborgen Keltische tuin, achteraan of de Chinese tuin, achter de muren.

Het is in de Chinese tuin dat ik de enige twee foto’s tijdens mijn verblijf maakte. Mijn manier om de werkelijkheid te verbeelden blijft toch een schriftje en een potlood.

Eerste foto. Tatiana & de kois. Sinds we samenwerken is Tatiana mijn blik op de wereld. Nu fotografeerde ik haar toen ze in de stortregens kennismaakte met de koi-karpers. Ze sprak de vissen toe, streelde hen, bijna tuimelde ze in het water als antwoord op hun enthousiasme. En ze fotografeerde hen. Lang. Een vrijwilliger zag haar op de natte vlonder staan, kreeg medelijden, bracht haar visvoeder. Ze vergat de tijd. De tijd vergeten en daardoor terugwinnen. Dat moet u even onthouden.

Tweede foto. Een banaal kiekje van de vijver met op de achtergrond het Chinees theehuis en de andere gebouwtjes. Ik stuurde de foto via Whatsapp naar mijn familie met de boodschap. ‘Kijk. Groningen lijkt wel heel erg op China!’ Naar mijn zoontje stuurde ik diezelfde foto met de tekst: ‘Kijk, mama is precies in de Efteling!’ Hij stuurde mij terug: ‘Oh, wat is het daar plezierig!’ En hier moet u het woord plezier even onthouden.

Maar ik vergat nog enkele tuinen te noemen. De wilgenvallei, het grasland, het heidegebied. In de vroege avond wandelde of fietste ik in de richting van deze wilde tuinen, in plaats van het korte stedelijke straatje-om. Het park was gesloten, de bezoekers naar huis, en ik kon de dieren tellen die ik tegenkwam. Eén konijn (of was het een haas?), twee reeën, voor de derde keer de tamme hortus-kat.

Ach, ik merkte, de hedendaagse postmoderne mens (ik dus) heeft meer ruimte nodig, meer zuurstof, meer groen. En af en toe beschutting. Het liefelijk Elzenbroekbosje. Maar de oertuin, vond ik pas enkele dagen later, achter ons huis.

En daar kwam ik ons verste verleden tegen.

3. Een droombeeld: de oertuin. 

Nu vertel ik u over een boeiend onderzoek.

Een Amerikaans onderzoeksteam onderzocht eind vorige eeuw de universele menselijke voorkeuren, onder meer hun kunstzinnige voorkeuren, waaronder het meest geliefde landschapstafereel. Het was knap dat de wetenschappers Komar en Melamid ook kunstenaar waren en voor de diverse landen het lievelingsschilderij schilderden. Maar. De verrassing was dat het voorkeursschilderij in elke cultuur een landschap was met bomen, struiken, water, wat mensen en dieren, en de favoriete kleur blauw. Alle mensen voelden zich aangetrokken tot één picturale afbeelding. ‘Vreemd dat iedereen dit blauwe landschap in het hoofd heeft’, merkte Melamid op in een interview. “Dus vraag ik me af: misschien is dat blauwe landschap ons genetisch ingeprent, dat het ons innerlijk paradijs is dat we allemaal willen? We hebben in veel landen onderzoek gedaan – China, Kenia, IJsland – en de resultaten lijken frappant op elkaar. Kun je het geloven? Kenia en IJsland – wat kan er meer verschillen – en allemaal willen ze die blauwe landschappen.’

Misschien is deze voorkeur een aangeboren neiging?

Misschien dateert ze uit het Pleicosteen, zo’n 1,6 miljoen jaar geleden? Het beeld gelijkt de Oost-Afrikaanse savanne-landschappen waar de mens zou zijn ontstaan. De visie wordt daarom de Savanne-hypothese genoemd. Het gedroomde landschapstype bevat opmerkelijke elementen die altijd terugkomen. Ik som enkele kenmerken op, u moet intussen maar aan de hortus te denken of aan uw tuin thuis.

Element één. Open ruimtes van laag of gemaaid gras, afgewisseld met struikgewas en boomgroepen – denk dus aan de beschaafde gazon met borders.

Element twee. De aanwezigheid van water, dichtbij of verderop – de watertuinen hier, het vijvertje in onze tuin thuis.

Element drie. Minstens aan één kant opening met zicht op de horizon (zo zagen we het gevaar afkomen, natuurlijk) – geef toe, een besloten tuin en aan een kant uitzicht op bos en hei, dat zouden de meesten van ons wel willen.

Element vier. Aanwezigheid van dieren en vogels (de ongevaarlijke) – denk aan de nestkastjes en de drinkplaatsen in onze tuinen.

Element vijf. Een gevarieerde begroeiing, met bloemen en vruchtdragende planten. Tuinaanleggers doen hiervoor erg hun best.

Al deze oer-elementen zijn nog zichtbaar in de aanleg van parken, sjieke golfterreinen en op kleinere schaal van tuinen.

Misschien zijn ook andere elementen uit het onderzoek van belang voor de hortus en het beheer ervan? De meeste mensen bleken een voorkeur te hebben voor een matig complexe ruimte, één die de nieuwgierigheid prikkelt (dus tot exploratie en ontdekking noodde) maar ook oriëntatie voorzag (en samenhang, veiligheid en herkenbaarheid aandroeg). Het liefst een terrein met paden om het te bewandelen, niet rechttoe-rechtaan maar mét bochten om een ‘verder reikend en toekomstig aspect’ te suggereren, en af en toe een mooi uitzicht.

Het lijkt de hortus wel.

Maar ik wil er nog een ander element uitnemen.

Landbouwers en tuiniers blijken veel minder dan de anderen onderhevig te zijn aan het oer droom-beeld. Bij de afbeeldingen keken zij minder naar een aantrekkelijk uitzicht dat hun voorkeur wegdroeg, maar belanden al snel in nuchtere overwegingen, was het vruchtbare grond dat ze zagen?

Ik moest hieraan denken, toen een werkman, nota bene op de eerste dag, de waterlelie-partij op de vijver aan het tuincafé met een lawaaierig motorbootje omploegde. Wij hadden bij het binnenkomen zo genoten van dat zicht. Inmiddels stortregende het en ik vermoed dat de bloemen al verzopen waren nog voor ze kopje onder gingen. Maar toch. Geschrokken ging ik kijken wat er aan de hand was, en vroeg – met oer-romantische voorkeuren in mijn hart – om uitleg. Wij, stadsmensen zijn blij met elke bloempje, zeker zo’n bijzondere als de waterlelie, en dan een hele waterlelie-weide in één beweging zien verhakselen, dat was wel wat.

Dat zei ik hem.

Hij lachte.

Zei dat de tuin klaar moest zijn voor de winter. En dat het bloementapijt er volgend jaar gewoon weer opnieuw zou zijn. Daar viel niets tegen in te brengen. En het was een goede les voor een filosoof die teveel in de stad verblijft. Natuurlijk, dacht ik, seizoenen!, het is herfst, het wordt dra winter, dan wordt het opnieuw lente en alweer zomer. De tijd is in de natuur een spiraal, zelfs wat vergaat, ontstaat opnieuw. De tijd is geen vooruitwijzende pijl zoals in het moderne leven. Vooruit. Vooruit. En liefst op het tempo van de technologische innovatie. Snel dus. Er is geen tijd, en alles wat we kwijt zijn, zijn we voorgoed kwijt.

Stop.
Wanneer waren we voor het laatst dicht bij de natuur?

De mens ontstond tweehonderdduizend jaar geleden in Afrika. Zestigduizend jaar terug verlieten we Afrika om uit te zwerven, tienduizend jaar geleden werden we, in de Vruchtbare Halve Maan in het Midden-Oosten, voor het eerst boer. (De landbouw-revolutie vond op diverse plekken tegelijkertijd plaats: Nieuw-Guinea, de Chineze Yangzi Vallei, West-Afrika, Mexico, Andesgebergte, Amazone gebied.)

Geen revolutie was zo groot dan deze neolithische revolutie: het moment waarop een paar mensen op enkele schaarse plekken voor een nieuwe getemde vorm van zelfredzaamheid kozen in plaats van louter dieren achterna te jagen of eetbare planten te verzamelen: op één plek blijven en het eigen voedsel verbouwen, landbouw, veeteelt, de tuin. Dat was ook betrouwbaarder wanneer het klimaat zo wisselde en onvoorspelbaar werd. Men denkt ook dat in deze periode het aanbod van bejaagbare dieren en eetbare planten afnam.

De gevolgen waren enorm. In de wetenschappelijke literatuur werd dit moment lang bezongen en verheerlijkt. De mens was al vroeger verwekt, maar dit was pas de geboorte van de mens, met een ongelooflijke groeispurt als gevolg en een nooit meer eindigende overheersing op de natuur. Kort en door de bocht samengevat. De domme jager en verzamelaar (m/v) werd op dat moment een slimme boer en boerin en vanaf dan kon het met de mens niet meer stuk.

Het klopt dat de verandering zo krachtig was, dat toen ze eenmaal begon, ze niet meer te stoppen viel. We waren plots met meer mensen, en meer voedsel leidde tot nog meer mensen, zie ons nu! Het leven werd misschien eenvoudiger, zonder gejaag en gezoek in het open veld, dat is waar, maar nieuwe problemen doken op. Af en toe was er eveneens schaarste, maar de mens bezat al te veel huis en erf om zich zomaar te verplaatsen. Af en toe doken er besmettingsziekten op, de mens leefde dicht op elkaar, en vaak samen met het dier. Af en toe hield men het niet meer uit van de tandpijn aangezien de verbouwde gewassen toen al te veel suikers en zetmeel bevatten. Men bedacht dokters en tandartsen, systemen en installaties, oplossingen voor de beschavingsproblemen die opdoken. Kijk. Waterirrigatie, wiel, overheid, bestuur, verdediging, technologie, handel, geld, boekhouding, schrift, wetenschap, techniek,… vooruitgang! Voor we het goed beseften, belandden we halfweg de 19de eeuw in een tweede versnelling, de Industriële revolutie die in een paar generaties de gehele wereld veroverde. De eerste landbouw-revolutie had nog tienduizend jaar gekost.

Hoe gaat het inmiddels met ons? En met onze vooruitgang? Hoe gaat het met onze gezondheid bijvoorbeeld?

We hebben altijd gedacht dat de boer/tuinder in alles een vooruitgang was op de jager/verzamelaar. Recent onderzoek toont echter aan dat veel neveneffecten waar we nu onder leiden, te maken hebben met deze omschakeling. De eerste landbouwers waren blijkbaar minder gezond, stierven sneller, aten ongezonder, hadden slechtere tanden, hadden meer stress, waren minder vrij dan de jagers en verzamelaars…

De antropoloog Marshall Sahlins noemde de jager/verzamelaar al in de jaren zestig de mens van de eerste welvaart-maatschappij, met bijvoorbeeld genoeg tijd om aan schijnbare nutteloze bezigheden te wijden – (en daarom denk ik, dat ze plezier een wezenlijk onderdeel moet zijn geweest.)

Hij/zij ging minder snel dood aan ziekte of geweld.
Hij/zij had zelden honger.
Hij/zij had een breder dieet dan we meenden.
Hij/zij had gereedschap, juwelen en taal.
Hij/zij bevond zich onder gelijken.
Hij/zij werkte overdag in teams, en vond ’s avonds de groep.
Hij/zij was inventief en behendig.
Hij/zij was deel van de natuur en animistisch.
Hij/zij bracht het natuurlijk evenwicht niet in gevaar.
En.
Hij/zij had vrije tijd.

Moderne groepen jagers/verzamelaars zoals de !Kung in Botswana werken nog altijd ongeveer 14 uur per week. Als je de geschiedenis bekijkt waren we veel en veel langer jager en verzamelaar dan boer en tuinder. Ons gestel is nog grotendeels dat van een jager/verzamelaar. Dat breekt ons vandaag op. We zijn bijvoorbeeld nog altijd genetisch voorgeprogrammeerd om te verlangen naar eten (fundamenteel overlevingsinstinct) om zelfs te verlangen naar vet eten (dat was nodig binnen een jagersdieet), en naar suiker (onze gevoeligheid voor zoet was nodig om rijp van onrijp fruit te onderscheiden)… Natuurlijk kost het ons moeite om een gezond voedingspatroon te vinden. Net zoals ons lijf er niet zomaar naar verlangd te gaan sporten – we streefden er als jager naar zo weinig mogelijk overbodige inspanning te leveren…

Ons hedendaags buitensporig arbeidsethos met planning, deadlines, resultaten vindt zijn oorsprong in de werkijver van de eerste boer/tuinder. Dat is niet erg, maar die welvaartsmaatschappij waar we vanaf dan zo hard hebben aan gewerkt, lijkt ons nu in stijgende mate ziek te maken. We lijden aan diabetes, obesitas, burn-out … ziekten die ons van binnenuit bedreigen. Het Westen loopt voorop maar heel de wereld volgt.

De jager/verzamelaar in ons leeft al lang niet meer in zijn of haar wilde biotoop, maar hij/zij is blijkbaar echt niet gemaakt om in shoppingcentra, kantoortuinen en digitale landschappen te verblijven.

We moeten misschien aanvaarden wie we zijn, diep van binnen.

We moeten misschien oefenen, om opnieuw te worden wie we waren.

Niemand kan de geschiedenis terugdraaien. Gelukkig maar. Maar opnieuw: maar.

Zowel de bezoeker als de vrijwilliger zijn vandaag meer boer en tuinder dan jager en verzamelaar. Ze genieten binnen de omheining terecht van een prachtig verworven evenwicht tussen cultuur en natuur. Maar hoe graag we ook in de hortus zijn, hoe heilzaam het tuinwerk ook is, hoe mooi de seizoenen hier nog te volgen zijn. Misschien moeten we ook af en toe naar de rand van de oer-tuin met het meertje wandelen, even alle tijd nemen, louter plezier hebben in het uitzicht, minder ingrijpen in de natuur en meer één zijn met de omgeving, net zoals in het vroege begin. Het kan niet anders dan dat het ons deugd doet.

(c) Ann Meskens

 

Over de spreker/auteur:

Ann Meskens (1965) studeerde wijsbegeerte en toegepaste ethiek aan de KU Leuven en de Universiteit van Nice, en is auteur van de boeken Jacques Tati: Een kwestie van kijken en Eindelijk buiten: Filosofische stadswandelingen. Ze verbleef van 2010 tot 2012 als gastschrijver aan de Amsterdamse Gerrit Rietveld Academie en daarover schreef ze het boek The making of. Ze geeft lezingen, spreekt op radio, neemt deel aan kunstprojecten, schrijft columns en kiest ervoor om gelegenheidsfilosoof te zijn, dicht bij de wereld. Meskens is naast filosoof ook hovenier van opleiding. Dat leidde de laatste jaren tot medewerking aan diverse projecten waar tuinen centraal staan. In 2014 werkte ze met Kunstenaarsvereniging Diepenheim rond vernieuwende visies op tuinen van de 21e eeuw. Het boek The Non Urban Garden, Tuinen van de 21e eeuw is hiervan een verslag. Voor De Nederlandse Tuinenstichting (NTs) gaf ze in 2015 een lezing binnen het lustrum-thema ‘Tuinen van de Toekomst’.